In de pen van Katrin Swartenbroux
“Een kunstenaar? Zo zou ik me nooit noemen. Of wacht, ik moet dat ownen, net als Barbie - die ik trouwens twee keer ben gaan kijken. Dus ja: ik ben een kunstenaar!”, roept Katrin, journaliste bij De Morgen, het uit. Zelf, staat ze blijkbaar ook nooit ‘uit’. Ze hoeft dan ook nooit te dimmen. Ze is namelijk de stem van de millennials, de generatie geboren tussen 1980 en 1995. (Die met ‘catmom’ op hun socialmediaprofiel en 10 trouws in de afgelopen 2 jaar - dubbel check). Haar essays hierover bundelde Katrin in haar boek ‘OK dan niet’, ondertussen toe aan de vierde druk. En de druk, daar heeft ze het over. Hoe huisje, tuintje, boompje niet loopt zoals je gepland had, terwijl je iedereen rondom je ziet bloeien. Ook ik ben “al 11 jaar samen en nog niet getrouwd”. Onze portefeuille is er gewoonweg nog niet rijp voor, that’s all folks. Gestaafd door citaten, stelt ze - en vooral ons gerust - dat we dus niet de enige zijn die wortel lijken te schieten. Maar mijn imposter syndrom? Die is bij het schrijven van dit interview - met een topschrijfster - wel één van formaat. Die van een XL-poster uit de Joepie.
Onnozele knick-knacks
“Ik word ongelukkig als ik niet omgeven ben met mooie spullen. En schoonheid zit voor mij niet per se in dure dingen, maar ook in een lijnenspel, materiaalkeuze of kleurencombinatie”, kadert Katrin. “Het is soms wel een vloek hoor, esthetiek essentieel vinden. Zo ben ik mijn vriend zijn te perfect bij elkaar passende meubels geleidelijk aan buiten aan het werken”, gniffelt ze. “Want waar ben jij, in zo’n interieur? Zijn animebeeldjes mogen daarentegen wel blijven, graag zelfs. Ik hou van onnozele knick-knacks, zoals die haaienkop en de pokémonbal in de kast. Ik ben dan ook omringd met een mix van Ikea, tweedehandsspullen en designstukken. Esthetiek maakt mij gelukkig en inspireert mij, zoals de Nike Internationalist sneakers”, smijt Katrin tot drie keer toe haar been op tafel. “Wist je trouwens dat de Nike Air Max ontworpen is door een architect en gebaseerd is op het Centre Pompidou?”
Feitelijk maar niet definitief
“Ik dacht lang dat journalistiek enkel voor pitbullschrijvers met droge feiten en kritische vragen was. Tot ik in het zesde middelbaar verhalende journalistiek ontdekte. Teksten die wel feitelijk, maar niet per se definitief zijn. Artikels die lezen als een (zoek)tocht. Mensen doen namelijk heel hard of ze het weten. Ben ik nu alleen, dom of labiel dat ik niet alles sorted out heb? Ik besloot mijn zoektocht te delen voor de krant, en merkte al snel dat ik niet de enige ben. Er moet vandaag meer plaats zijn voor twijfel, waar je jezelf en de dingen in vraag kan stellen. Sluit jezelf dus niet op in wat je denkt dat er van je verwacht wordt”, bemoedigt de 36-jarige ons. “Maar ook ik zal dat imposter syndrom pas loslaten als journalistes zoals Jia Tolentino of Rebecca Jennings mijn werk goed vinden”, lacht ze.
Een brandende drang
“Voor de krant schrijf ik vanuit een druk om de deadline te halen, voor mezelf schrijf ik eerder uit een drang om iets kwijt te willen. En dat is kunst voor mij, alles wat gecreëerd wordt vanuit een echt, onbedwingbaar sentiment. Zo heb ik 75% van mijn boek op drie weken tijd geschreven, zeg maar ‘uitgespuugd’. Ik schrijf dus vanuit de woonkamer die in brand staat, wanneer ik alles nog aan het processen ben. Ik schrijf ook in één ruk en lees bijna nooit na. Ik kan wel enkel en alleen beginnen als ik mijn eerste en laatste zin in mijn hoofd heb. Dat mensen aan de eerste regel weten dat ik het ben, is voor mij dan ook het mooiste compliment. Ik vrees trouwens vaak de deadline niet te halen, maar ik overleef iedere keer. I got to trust the process.”
Een partner met dyslexie
“Ik ben meer dan mijn job, en dat is wat mijn vriend losmaakt in mij. Hij wist niet wie ik was en is zelf geen schrijver. Hij heeft zelfs dyslexie”, deelt Katrin. “Natuurlijk romantiseer ik wel eens dat we ’s morgens de krant uitwisselen of dat hij zijn Nintendo Switch switcht voor een boek wanneer we op vakantie zijn. Maar wanneer je beide schrijft, wordt dat heel toxisch. Want waar stopt mijn job, en waar begin ik? En daar ben ik sinds mijn 30 wel heel hard mee bezig. Ik gebruik mijzelf voor mijn werk, dus ik ben er erg mee verweven, op een manier die niet altijd gezond is. Ik moet soms dingen voorschotelen terwijl ik er nog niet op gekauwd heb. Dat is mijn valkuil, maar wel de manier waarop ik het liefste werk.”
Trechterdenken
“Essayistiek lijkt misschien kei slim, maar ik herformuleer gewoonweg andermans ideeën. Ik lees en citeer inderdaad veel boeken, maar ik kan ook ondersteboven zijn van een zin in de Cosmopolitan. Mijn leven is één groot researchproces. Ik haal dan ook inspiratie en energie uit mijn omgeving. Zelfs op café kan dat ideeënlampje aanschieten. Ik sta dus nooit ‘uit’, wat ergens wel logisch is als je de tijdsgeest wilt optekenen. Maar om echt in gang te schieten, moet ik gaan wandelen. Niet dat mijn hoofd dan even stil kan staan, maar er vormt zich wel een trechter, waardoor ik helderder kan nadenken. Maar het mag er zijn, het rumoer in mijn hoofd. Het mag kabbelen, net als een kraan die loopt. In het begin stoor je je eraan, maar uiteindelijk wordt het een white noise. Je hoeft gewoon af en toe eens naar het toilet te gaan”, vloeien de woorden niet enkel schriftelijk.
7 tramhaltes van de zee
“Misschien is dat inherent aan een vrouw zijn, maar wanneer ik samenwoon met een man word ik plots een zorgend wezen. Dan vervreemd ik soms van mijzelf. Op dat vlak ben ik wel een Virginia Wolf. A room of one’s own”, één van Virginia haar titels, “heb ik wel nodig. En idealiter ligt mijn persoonlijke ruimte in een stad die op 7 tramhaltes van de zee ligt. Dichtbij, maar ver genoeg zodat je het nog voor granted neemt. In een levendige gemeenschap waar mensen met laptops niet buitengesloten worden en waar straten geen logica hebben. Waar je net genoeg mensen kent voor wanneer het nodig is en net te weinig om er overal tegen te komen.” Bedankt Katrin, om een open boek te zijn, van de bovenste plank.